Onderstaande teksten geven een impressie van de teksten die ik schrijf als onderdeel van mijn rituele ontwerpen.
Het Water en de Rots
We gaan op reis vandaag. Ik neem je mee naar een berggebied waar de sneeuw op de verre toppen ligt. Er is daar veel te ontdekken en je staat vast te popelen om te gaan wandelen en de toppen te beklimmen. Maar eerst moet ik je meenemen naar een beek in de vallei.
Het is een heldere beek, niet al te diep, en er liggen stenen in waar je overheen kunt springen. Ik kan je vertellen: het is een prachtige plek, want het werd mij toegestaan om er even rond te wandelen. Ga je mee?
Daar, in de verte, waar de sneeuw op de toppen ligt, is de plek waar de bron ontspringt. Helemaal in het begin kwam het water omhoog en het begon te stromen. Een klein steentje werd meegevoerd door het water en vanaf dat moment trokken het water en de steen samen op. De stenen in de beek werden steeds groter en de beek werd een klein riviertje. Het water en de steen waren in balans samen. Het water stroomde zacht en beweeglijk om alle obstakels heen, waarbij ze de steen polijstte, die zo steeds gladder werd. De steen was het water tot steun en gaf vorm en richting aan haar weg.
Hier, langs het water staat een prachtige, grote bloem te bloeien. Zij staat daar, op haar vaste plekje, en ieder jaar bloeit ze weer even mooi als het jaar ervoor. Ze heeft haar zaadjes niet kunnen laten vallen, dus ze blijft alleen. Maar ze is van grote waarde want ze verspreidt haar liefde rijkelijk over haar omgeving.
Eenmaal beneden in de vallei was het kleine stroompje een stabiele beek geworden. Het steentje was nu een rots die midden in het water lag. Het water en de rots hadden een mooie plek gecreëerd waar twee meisjes over de stenen sprongen. De bloem die aan de oever stond keek goedkeurend toe en was blij dat ze deel mocht uitmaken van dit tafereel.
Op een dag echter keerde de rots in zichzelf. De zwaarte begon hem parten te spelen. Waar hij voorheen genoot van de mensen die over de stenen in de beek kwamen springen, van de lichtheid waar hij en het water deel van waren, kon hij het nu niet meer opbrengen. De rots in de branding had last van een brandend gevoel vanbinnen en het water kon het vuur niet voor hem blussen.
‘Lieve bloem, zal hij nog terugkeren in zijn oude staat?’
‘Lieve beek,’ zei de bloem, ‘zolang als ik hier sta heb ik het landschap zien veranderen. Alles is altijd in beweging. Maar jouw woorden zijn van waarde. Laat je hart spreken en vertrouw, vertrouw dat hij je horen zal.’
En zo sprak het water tot de rots:
Lieve Rots
Wees zo zwaar
Als je wilt
Wij zijn hier
Neem de tijd
Maar mijn lief
Het moet gezegd
Soms ben ik je even kwijt
Ik omgeef je met mijn stroom
Kun je me dan laten weten
Dat je voelt dat ik er ben
En ik me geborgen kan weten?
Ik kan voor jou het vuur niet blussen
En ik red me wel, intussen
Maar luister hoe ik tot je spreek
Ik heb je lief, liefs,
De Beek
december 2022
Kleine jongen
Mijn kind kreeg een kind
Mijn dochter een zoon
In mij leeft het leven
dat hem niet werd gegeven
Kun je zelfs wel zeggen
dat hij te vroeg is gegaan?
Want deze kleine jongen
heeft maar nauwelijks bestaan
Maar zoon ben je, kleine broer
en kleinzoon van mij
In mijn herinnering
blijf je altijd dichtbij
februari 2023
Overbruggen
De brug, er is geen weg terug
De brug, ik voel de steun in mijn rug
Deze weg moet ik gaan
Geen stap overslaan
De brug, stap voor stap, niet te vlug
’t Komt er nu dan op aan
Sterker dan de stroom
De wegen te wandelen
Waarvan ik droom
De brug, er is geen weg terug
De brug, ik voel de steun in mijn rug
De brug, stap voor stap, niet te vlug
Ik ga, stroom me niet achterna
Ik heb je gezien
Mijn lessen geleerd
Me misschien iets te veel
Aan jou bezeerd
Je sleurde me mee
En ik zeg je gedag
Op je weg naar de zee
Waar je oplossen mag
Ik ga, stroom me niet achterna
Ik ga, kijk eens waar ik nu sta
Ik sta
juni 2023
Kijk omhoog en je zult weten hoe laat het is
‘Kijk omhoog en je zult weten hoe laat het is’, sprak de zon op een ochtend tot de jongen. Hij liep op het pad door de wijngaard van zijn ouders. Zij hadden in deze tijd hun handen vol aan het plukken en persen van de druiven. Zo druk, dat ze ieder uur op hun horloge keken om vervolgens nog harder te door te werken. De jongen had de hele zomer kunnen spelen in de bossen die het land omringden en kon de tijd daarbij vergeten. Maar deze ochtend had hij omhoog gekeken. En ’s avonds weer. ’s Nachts werd hij wakker en trok zijn gordijn opzij om uit het raam te kijken. Ineens besefte hij dat de ster, die hij rond zijn verjaardag in maart altijd zag wanneer hij niet kon slapen, nu op een heel andere plek aan de hemel stond. Maar voordat hij zich herinnerde hoe dit kon, viel hij in slaap.
‘Kijk omhoog en je zult weten hoe laat het is,’ sprak de zon in zijn droom tegen de jongen. ‘Als je was waar ik nu ben, zou je zien dat de helft van de aarde in mijn licht baadt en dat de andere helft in het donker leeft. De herfstequinox. En de mensen zullen het weten.’
‘De volgende dag viel, langs het half open gordijn, een zonnestraal op het gezicht van de jongen. Hij stapte uit bed en vertrok even later naar buiten. Hij liep een eind door het bos en kwam toen bij een open veld waar bomen stonden. ‘Kijk omhoog en je zult weten hoe laat het is,’ galmde het nog na in zijn hoofd. Toen zag hij het: appels, peren, pruimen en walnoten. Zijn gezicht lichtte op. Hij plukte en raapte, hij proefde van de rijpe vruchten die rood kleurden op de plekken waar ze het meeste zonlicht hadden opgevangen. Wat hij niet op kon nam hij mee naar huis, zijn zakken vol rijkdom.’
‘Die avond zat de moeder van de jongen achter het huis. Het was een van die laatste avonden waarop je nog buiten kunt zitten, het begon al te schemeren. Haar gedachten gingen terug naar de zomer, hoe ze hadden gewerkt en gezwommen en gelachen, hoe er, ondanks het veeleisende werk op de wijngaard, toch ook rust en ontspanning was geweest.’
‘Een paar weken later - er waren intussen wat koude nachten geweest - stond de jongen weer in het open veld. Hij was opmerkzaam geworden. De zon bewees haar gelijk; met het omhoog kijken kreeg de jongen steeds meer gevoel voor het verstrijken van de tijd. Omhoog kijkend wist hij dat, met het afnemen van het licht en het dalen van de temperatuur, de bomen zich voorbereidden op de winter. Het bladerdak werd langzaam minder dicht en hier en daar begon het groen al te verkleuren.
Dat groen was maandenlang overheersend geweest. In het voorjaar was het nog opgerold en heel licht groen uit de knoppen van de bomen gekropen. Daarna strekte het zich uit in een feestelijk felgroen en vervolgens werden de bladeren groter, steviger en donkerder van kleur zodat ze beschutting en verkoeling boden in de zomerzon.
Hij verwonderde zich. Waar kwamen die kleuren vandaan? En hoe kon het dat het ene jaar veel meer roodtinten in de bladeren zaten en het andere jaar juist het geel en bruin overheerste?
Wie leeft met vragen vindt antwoorden. Een aantal weken later kon de jongen zijn vragen stellen aan de boswachter met wie zijn ouders bevriend waren. De man had zich jarenlang diepgaand verbonden met het bos dat de wijngaard omringde en vertelde:
‘Hoe de bladeren verkleuren? Wat een goede vraag. Welnu, alle kleuren die je kent van de herfst, schuilen al in de bladeren. Maar welke kleur de overhand krijgt, hangt af van het zonlicht, de regen en de kou. Het groen is sterk; in ieder blad zitten korrels die het blad er groen uit laten zien. Maar als de kou en het donker intreden, vormt het blad aan zijn voet een dun laagje kurk. De boom gaat in rust. Er gaat geen energie meer naar het blad, waardoor het groen langzaam wordt afgebroken. En dan gebeurt het: met het terugtrekken van het groen krijgen de andere kleuren de ruimte. Het is verval en uitbundige schoonheid tegelijk. En hoe meer zonnige herfstdagen, hoe meer roodtinten in de bladeren.’
‘Als je meer weet, zie je ook meer. Na een zonnige dag was de jongen meteen gaan kijken of de boswachter gelijk had en sindsdien kon hij niet meer door het bos lopen zonder de verschillende roodtinten op te merken. Maar deze keer maakte geruis van de wind door de bladeren dat de jongen verontrust omhoog keek. De wind schudde aan de bomen, bladeren en zelfs enkele takken lieten los. De bosgrond was bedekt met hulzen van kastanjes en doppen van eikels, uitgedroogd en hard waren ze nu. Maar alles in de cyclus van de seizoenen vond zijn plek. Ook de verdorde bladeren en de lege hulzen. De boswachter had verteld dat de dorre bladeren bescherming boden aan de aarde, tegen de vorst. Dieren vonden er hun schuilplaats en voedsel. Zo werd het oude losgelaten om vruchtbare grond te worden voor het nieuwe. ‘Kijk omhoog en je zult weten hoe laat het is.’ Het was tijd om naar binnen te gaan.’
september 2023
Merel en de vogels
Merel werd geboren op een frisse zondagmorgen, het was 21 maart. Al snel na de geboorte kwam Merels grootmoeder naar haar kijken. Haar naam was Ava. Zij droeg de tijd in de rimpels op haar gezicht. Al miljoenen stappen had ze gezet, door haar jaren heen. Nu liep ze hier, nog tien stappen, nog vijf, nog een paar, totdat ze de kamer binnen stapte waar de pasgeboren Merel bij haar moeder lag te slapen. En zo kruiste het levenspad van Ava dat van haar kleindochter Merel. Ze zouden nog veel samen opwandelen.
Ava had alle seizoenen al vaak meegemaakt. Geboren in een groot gezin en opgegroeid aan de rand van de heide, was ze gegroeid, ze had gebloeid en geoogst. Ze had rijkdom vergaard die nu in haar lag opgeslagen, klaar om doorgegeven te worden aan de volgende generatie. Hoewel haar lichaam gebreken begon te krijgen was ze nog helder van geest. Opvallend was dat haar gehoor juist scherper leek te worden, tegen haar verwachtingen van de ouderdom in.
Merel, nu een jaar of zeven, was nieuwsgierig van aard. Regelmatig ging ze met Ava naar buiten, zo ook vandaag. De lucht was nog koel, maar niet meer bijtend koud zoals enkele maanden geleden. Er zat een zachtheid in die aangenaam was en maakte dat je ineens al je bezigheden van binnen naar buiten wilde verplaatsen.
‘Merel, zie je die vogel op het dak? Zijn snavel is helder oranje, net als het randje om zijn kraaloogje. Deze hier is egaal zwart en glanzend, maar de vrouwtjes zijn bruin. Wist je dat de snavel van de zwarte exemplaren in de loop van hun leven steeds donkerder kleurt? Hij is een goede zanger, net als jij. ’s Ochtends en ’s avonds zingt hij vanaf hoge daken of boomtoppen. En het gekke is: hij kan de geluiden die wij mensen de lucht in sturen nabootsen…’
‘Blauw, purper, wit en zilver: er bestaan verschillende soorten van de meest geduldige, evenwichtige vogel: de reiger. Kijk eens naar hem: hij buigt zijn nek lenig in een s-vorm, terwijl een aantal zwarte veren hem een stoer staartje geeft. Vergis je niet in hem: eerst is hij voor lange tijd de rust zelve, en dan, ineens, slaat hij toe en vist hij zo zijn voedsel uit het water. Schone vaarten en sloten zijn voor hem van levensbelang…’
‘Je herkent hem aan zijn staart, zie je dat? De zwaluw weet een thuis te creëren op allerlei plekken: onder het dak van oude gebouwen in de stad, in de nok van een kerk, in een schuur… Hij eet insecten en vangt die behendig: hij pikt zijn voedsel zo uit de lucht. Hij weet zelfs door welke luchtstroom hij zich moet laten dragen: daar waar de meeste insecten zijn. En al is hij maar klein, iedere winter vliegt hij helemaal naar Afrika om de kou te ontvluchten. Hij en zijn soortgenoten verzamelen zich om samen de grote trek te maken. Deze zwaluw hier is net weer terug in Nederland.’
‘De meest duidelijke hartvorm op zijn kop, heeft de Kerkuil. Hij jaagt boven het open veld in de nacht. Dan slaat hij langzaam met zijn vleugels en zweeft laag boven de grond. Hij is prachtig: volledig uitgespreid lijken zijn vleugels net op waaiers: de veren ritmisch geordend: egaal van kleur aan de bovenkant en naar het einde toe gestippeld. En dat kenmerkende geluid, oe-hoe, is van de bosuil.’
‘De specht schudt je wakker! Hij roffelt met enorme snelheid op takken en boomstammen. Hiermee bakent hij zijn territorium af en vindt hij voedsel onder de oppervlakte. Hij kan zelfs een gat in het hout pikken dat als nest kan dienen. Je weet wel hoe hij eruit ziet? Zwart met wit, en dan heeft hij een rode broek aan en soms een rood petje op.’
‘In de tijd dat jij, Merel, geboren bent, leggen alle vogels hun eieren, die ze behoedzaam uitbroeden in zelfgebouwde nesten. Wie goed kijkt heeft de afgelopen tijd de merel af en aan zien vliegen met takjes voor het nest. Als de kleine pluizige jongen eenmaal uit het ei zijn gekropen vliegen papa en mama af en aan met insecten, bessen, wormen, allerlei voedsel uit de omgeving.’
Het was enkele jaren later, Merel leek in de wieg gelegd voor een muzikale carrière. In de lente van haar leven was de bloesem gaan bloeien, noodzakelijk om later vrucht te kunnen dragen. Merel bloeide op en misschien had ze dat wel te danken aan haar wandelingen buiten met Ava. Haar gehoor was geweldig goed ontwikkeld; ze kon inmiddels iedere vogelroep herkennen. Maar in de stad waren de vogels nauwelijks te horen.
Ava woonde ver buiten de stad en Merel kwam graag bij haar op bezoek. ‘Ik hoor ze hier zo veel beter… de vogels. Nu besef ik ineens dat ik ze mis.’
‘Weet je Merel,’ zei Ava terwijl ze peinzend in de verte staarde, ‘we moeten blijven luisteren naar de roep van de vogels. Ik vrees de dag dat hun roep verstomt en dat we aan die stilte ineens ontwaken, in het besef dat we geen vogels meer horen fluiten…’ Ava’s blik werd donker en even vroeg Merel zich af waar haar gedachten heen dwaalden. Maar Ava kwam terug en zei: ‘Als je de vogels mist, mis ze dan. Je gemis en je liefde voor de vogels; het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Zing, mijn lieveling, houd je oren open. En wees welkom hier wanneer je wilt.’
De volgende morgen zwaaide Ava haar kleindochter uit, de dauw hing nog aan het jonge gras en snel zou de zon de mist doen oplossen. Ava sprak:
Vlieg mijn kind
Volg je vrije voeten
Spreid je vleugels uit en
Vlieg, vlieg de wereld in
Neus in de wind
Vier dat je leeft, mijn kind
Vind de vrijheid
Vang je vondsten
Verlang, verdraag, en dan
Heel gestaag
Zullen je vleugels als vrienden voelen
Misschien is dat wat ze bedoelen
Met vrij als een vogel zijn
maart 2024
Zomer
Alles is zichtbaar. Alles zie ik en ik ben te zien. Soms knijp ik mijn ogen dicht tegen overtollig licht. Altijd is een deel van mij met schaduw bedekt. Altijd werpt mijn zijn een slagschaduw uit. Mijn schaduw volgt me waar ik ga, bewegend in de zomerzon. Ik loop door andermans schaduw heen, erin, eruit.
De lucht trilt boven warme stenen. We worden intens verlicht door zon en ik vraag me af: kan er ook te veel licht zijn? Warmte wordt hitte, nevel wordt smog, laat in de middag vervaagt het blauw van de lucht. De dag is heet, de avond zwoel. Ik buitel over de rand tussen wakker zijn en dagdromen, tussen zichtbaarheid en luchtspiegeling. Ik hul mij in een dagdroom, doezel weg in trage atmosfeer.
De schaduwzijde van dit zonlicht dat de planeet doet bloeien en verschroeien. De zon kan er ook niets aan doen. Het bladerdek biedt beschutting tegen de verzengende hitte, totdat de blaadjes verslappen, verharden en vroegtijdig loslaten, bruin en droog. Het gras verbleekt en in de aarde breuklijnen als in een honingraat.
Een wolk laat koelte over mijn gezicht glijden, mijn schaduw lost even op. Een rilling terwijl ik tegelijkertijd rood en verwarmd ben. De bijen zoemen nog, de krekels wachten rustig af tot de zon zich eindelijk heeft laten zakken. En iedere ochtend weer begroeten zij het licht even tsjirpend als altijd.
juni 2024
Levens-loop
Ik loop je tot leven
Ik loop vooruit
Jou in gedachten en
zon op mijn huid
Jij bent gegaan
Wij zijn nog gaande
Je naam valt, ik praat
tot het is of je voor me staat
Je naam valt, ik luister
sta stil en ik fluister: ik mis je
Ik loop je tot leven
Ik loop vooruit
Jou in gedachten en
zon op mijn huid
Vandaag spreek ik uit
wat je mij hebt gegeven
juni 2024